Historici: Utrecht heeft duister slavernijverleden en moet zelfbeeld bijstellen

UTRECHT - Hoewel Utrecht geen haven heeft, is de stad betrokken geweest bij de slavernij in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. In de stad is daarvan op brede schaal geprofiteerd: van bestuurders tot burgers en van rooms-katholieke kerken tot musea en de universiteit. Dat blijkt uit een onderzoeksrapport dat vandaag is verschenen, een dag voor Keti Koti, waarbij het einde van de slavernij wordt gevierd.
Interview met onderzoeker Remco Raben
Bestuurders, inwoners en instituties hebben direct en indirect aangezet tot en geïnvesteerd in koloniale exploitatie en op slavernij gebaseerde productiesystemen in Amerika, Afrika en Azië. Vergeleken met Amsterdam was de betrokkenheid relatief klein, maar wel veel groter dan vermoed. Het zelfbeeld van Utrecht als een stad ver weg van alle koloniale activiteit moet daarom worden bijgesteld, vinden de historici Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben.

Utrechtse Compagnie

Utrecht speelde vooral een rol via het provinciale bestuur, de Staten van Utrecht. Die spoorde in 1721 onder meer de oprichting aan van een Utrechtse Compagnie, die directe belangen had in plantages en slavenhandel. Een aanzienlijk deel van de Utrechtse bestuurders had ook persoonlijke belangen bij de West-Indische Compagnie (WIC) en Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en in plantages in zuidelijk Amerika. Zo hadden ze aandelen, negotiatieleningen of waren ze bewindhebber.
Ook was sprake van functies in Nederland of overzee. "In hoge koloniale ambten was Utrecht oververtegenwoordigd, wat waarschijnlijk te verklaren is door de aanwezigheid van een universiteit en door de grote omvang van de Utrechtse adel. Van de vroedschapsleden inclusief burgemeesters hebben we kunnen vaststellen dat in de zeventiende eeuw 23 procent en in de achttiende eeuw 42 procent directe belangen had", aldus de onderzoekers.
Het slavernijverleden is nog steeds terug te zien in de stad Utrecht

Van Asch van Wijck

In 1739 was Hendrick van Asch van Wijck zowel vroedschapslid als bewindhebber van de WIC. Hij was betrokken bij de stichting van verschillende plantages in Suriname. Het gaat hier om de de grootvader van de Utrechtse burgemeester Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck, naar wie de Van Asch van Wijckskade in de stad is vernoemd.
Ook de Utrechtse elite had directe belangen. Jan van Voorst was directeur-generaal in Elmina (Ghana) van 1747 tot 1754, het belangrijkste knooppunt van de Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel. "Na zijn diensttijd als belangrijkste man op Elmina, zorgde Van Voorst goed voor zichzelf, want in 1764 liet hij 275 tot slaaf gemaakten naar Suriname verschepen, waar ze voor 103.939 gulden werden verkocht, zo'n 375 gulden per persoon. Een jaar later kocht Van Voorst Janskerkhof 13 in Utrecht, nu een van de panden van de Universiteit Utrecht, waar religiewetenschappen huist."
Janskerkhof 13.
Janskerkhof 13. © Het Utrechts Archief
Alleen al 2800 Utrechters hebben in de achttiende eeuw (tot 1795) werk gevonden bij de VOC, wat erop neerkomt dat er elk jaar bij na dertig mannen uit Utrecht de reis naar Azië maakten. De Compagnie was dus een grote werkgever.
De betrokkenheid van Utrechtse bestuurders en inwoners bij kolonialisme en slavernij is evident maar lang onzichtbaar gebleven, stellen de onderzoekers vast. Beleggingsfondsen en andere nieuwe financiële constructies zorgden er ook voor dat veel Utrechters op kleine schaal en in relatieve anonimiteit konden profiteren van de slavernij. Notaris Dirk Wernard van Vloten was een spilfiguur in het opzetten van de beleggingsfondsen. Hij was zo verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de achttiende-eeuwse Utrechtse investeringen in slavernij.

Belle van Zuylen

De onderzoekers halen ook de beroemde schrijfster Belle van Zuylen aan. "Zij wordt vaak beschouwd als een positief voorbeeld van intelligentie, emancipatie en onafhankelijkheid, maar haar kapitaal was voor bijna 40 procent in koloniale compagnieën geïnvesteerd. De koloniale winsten maakten het mogelijk om een schrijvend leven in luxe te leiden waarbij ze zich niet kritisch uitte over slavernij."
Utrecht kan tegelijkertijd ook gezien worden als een centrum van abolitionisme, het streven naar afschaffing van de slavernij. Het pleidooi hiervoor, door onder anderen Petronella Moens, Nicolaas Beets en Jan Ackerdijck, was vaak religieus gemotiveerd en kan niet los gezien worden van de status van Utrecht als belangrijk religieus centrum, met onder meer de aanwezigheid van een theologische faculteit. "Het gedachtegoed van de verschillende Utrechtse voorstanders van de afschaffing van de slavernij was divers: allen pleitten zij voor de afschaffing van het instituut slavernij, maar over de weg daarnaartoe en over de gewenste invulling van een maatschappij vrij van slavernij verschilden zij van inzicht."

Zwarte aanwezigheid in de stad lang buiten beeld

Het onderzoeksteam stelt ook dat de zwarte aanwezigheid in de stad Utrecht lang buiten beeld is gebleven. "Al in de zeventiende eeuw kwamen tot slaaf gemaakte dienaren, maar ook vrije mensen van kleur, naar Utrecht en bouwden daar een leven op. In de eeuwen daarna is die aanwezigheid nooit verdwenen, maar zelden als integraal onderdeel van de stad beschouwd."
Leroy Lucas, initiatiefnemer van Keti Koti Utrecht, bij een slavernij-ornament aan de Oudegracht 20.
Leroy Lucas, initiatiefnemer van Keti Koti Utrecht, bij een slavernij-ornament aan de Oudegracht 20. © RTV Utrecht
Utrecht laat volgens de historici zien dat een stad zonder grote koloniale instituties toch nauw verbonden is bij de Nederlandse slavernijgeschiedenis. "De diepgewortelde koloniale belangen van Utrecht en de lange geschiedenis van zwarte aanwezigheid en abolitionisme tonen de verwevenheid van de stad met het verleden en de doorwerking van de slavernij."
De onderzoekers pleiten voor het opzetten van soortgelijk onderzoek in andere middelgrote Nederlandse steden. "Alleen zo valt de structurele verwevenheid van Nederland als geheel met het verleden van kolonialisme en slavernij goed te begrijpen."

Reactie burgemeester Dijksma

"Dit onderzoek maakt pijnlijk duidelijk dat achter de economische voorspoed in onze stad ook veel leed verborgen zit van mensen die soms letterlijk het leven lieten, maar wier namen nooit in de geschiedenisboeken terechtkwamen. Het is onze verantwoordelijkheid dat leed en die misstanden samen een plek te geven", zegt burgemeester Sharon Dijksma.
Op basis van de onderzoeksresultaten beslist zij later met de wethouders of Utrecht excuses gaat aanbieden voor de Utrechtse slavernijgeschiedenis. "Het college hecht eraan dat de weg naar het maken van excuses zorgvuldig wordt bewandeld. Nu het onderzoek er ligt, kan dit proces beginnen", aldus de gemeente.
Eerder lieten de gemeenten Amsterdam en Rotterdam al een slavernij-onderzoek uitvoeren. De conclusies over Utrecht zijn samengevat in het boek 'Slavernij en de stad Utrecht' dat na vandaag verkrijgbaar is in de boekhandels in de stad. Het Utrechts Archief vormde met ruim 31 kilometer aan archiefstukken een belangrijke basis voor het onderzoek.